Op maandag 5 oktober j.l. was de Pro Rege school met één klas te gast in de Natureluur.
De klas kwam voor een buitenles ‘Oer Volk’ met groep 7/8 die zij besteld hadden via de Natuur- en Milieu Educatie Gids .
De buitenles ‘Oer Volk’ vond plaats van 13.15 tot 14.45 uur.
Het OER VOLK STOER VOLK programma bestaat uit een aantal doe opdrachten die de kinderen zelfstandig in kleine groepjes konden uitvoeren.
Er werd gewerkt in sub-groepjes 6 kinderen met 1 volwassen begeleider (leerkracht of ouder) per groepje.
Van tevoren hadden de kinderen op school samen het verhaal “Hoe de wolven bij de mensen kwamen” gelezen (zie bijlage onder aan dit bericht).
Ook hebben de kinderen vooraf diverse filmpjes gekeken over jagers en verzamelaars in de steentijd:
– Film 1
– Film 2
Tijdens de buitenles gingen de kinderen in de regen op pad maar tussendoor was het gelukkig ook droog. Net als de Indianen vroeger deden sprokkelden de kinderen de mooiste natuur materialen tijdens een ontdek tocht in de Natureluur en het Ruige Riet. De kinderen maakten o.a. elk een praatstok (Zie onderstaande foto’s).


En de kinderen hebben ook bomen leren klimmen, geleerd over het maken van een speer (met zakmessen) en over het maken van vuur.
Het programma werd begeleid door Emily Zandvliet, natuur educatie begeleider.
Ondanks het regenachtige weer was het een zeer geslaagd bezoek.
Op het einde maakten de kinderen samen nog een lekker kampvuur om zich weer op te warmen.
Meer informatie over ons school-aanbod in de Natureluur lees je hier.
Bijlage: het Oer Volk verhaal “Hoe de wolven bij de mensen kwamen”
Hoe de wolven bij de mensen kwamen
(geïnspireerd door een verhaal van Jan Wartena).
In de Oertijd groeide hier een uitgestrekt bos. Het was een paradijs voor planten en dieren.
De Eiken groeiden tot in de hemel, de konijnen warmden zich in het zonnetje, en de
eekhoorns, sprongen van Eik naar Beuk, van Beuk naar Els en van Els naar Berk.
Maar er waren ook mensen in het bos. Hier en daar, diep verscholen, lagen wat dorpjes.
Dorpjes met een hek eromheen, dat beschermde de mensen tegen de wilde dieren.
Binnen het hek stonden dan wat hutten, er was een akker met aardperen en er was natuur-
lijk ‘het Grote Huis’, waar de dorpelingen ’s avonds bij elkaar kwamen om verhalen te vertel
len bij het vuur.
Rolf was een Oerkind. Dat was heel stoer. Je kreeg les in jagen, sluipen, welke planten je kon
eten en hoe je het vuur aan kon blazen. Tegenwoordig weten kinderen ook wat landbouw is,
maar dan alleen met van die boerderijspelletjes op de computer. Oerkinderen hadden echt
de blaren op hun handen van het ploegen en van het slijpen van hun speer.
In het dorp van Rolf hadden ze vuur, maar ze wisten nog niet hoe ze het zelf konden maken.
Dat wisten alleen de buren in het Vuurdorp. Wat ze in Rolf’s dorp wel goed konden, was
messen maken. En dat konden ze in het Vuurdorp weer niet. Als het vuur uit ging, moest
iemand uit het dorp van Rolf naar het Vuurdorp om een gloeiend kooltje te kopen. Hij moest
dat dan heel voorzichtig door de bossen dragen, zodat het niet uitging. Een gloeiend kooltje
was erg duur: het kostte wel zes mooie messen. Daar waren de mensen van het dorp best
boos over. ‘Oplichters’, bromde de opa van Rolf.
Het was heel belangrijk om het vuur altijd brandend te houden. En daarom zat er de hele
dag een vuurwachter in het Grote Huis om het vuur te voeden met gedroogd hout.
Vandaag was Rolf vuurwachter. Een belangrijke taak voor een jongen van negen. Maar hij
was met iets anders bezig. Een speer snijden met z’n nieuwe stenen mes. Met die speer
mocht hij de volgende keer vast mee op jacht. Dan zou hij sneeuwhazen aan z’n speer rij-
gen.
En misschien wel zo’n enge wolf te grazen nemen.
Rolf was zo aan het slijpen en aan het dromen, dat hij het vuur vergat. Toen hij eindelijk
opkeek was het bijna uit! Alleen een kooltje gloeide een beetje na. Maar hoe Rolf ook blies,
hij kreeg het niet meer aan.
Rolf was bang. Nou kreeg hij vast een flink pak slaag. (Want oerouders deden dat nog.) Hij
pakte zijn speer en rende zo snel hij kon het dorp uit, het bos in. Rolf was zo in paniek dat
hij een verkeerd pad nam! het pad van de elanden die door het bos heen liepen. En toen
weer een dierenpad en nog een. Maar Dierenpaden lopen van ‘Niks’ naar ‘Nergens’ en je
kon zwaar in de problemen raken als je het mensenpad kwijt was.
Het werd al bijna donker… het zou niet lang meer duren voordat de wolven tevoorschijn
kwamen. Rolf hoorde er in de verte al eentje huilen: Whooeeeee, A-whoeee. Dichter en
dichterbij kwam het geluid. Rolf hield z’n speer steeds steviger vast. Hij dacht aan de verha-
len die Jager Jochem vertelde, ’s avonds bij het vuur. Over hoe hij een gevaarlijk wild zwijn
gedood had of over de Heren met de Lange Tanden, zoals de dorpelingen de wolven ook wel
noemden. ‘Voor wolven hoef je niet echt bang te zijn’ had Jochem gezegd. ‘Je doodt ze in
het voorbijgaan’.
Het geluid kwam nog dichterbij en Rolf verstopte zich achter een grote omgevallen boom.
Hij hield zijn speer schuin omhoog. Vanuit zijn ooghoek zag hij een grote grijze wolf een
sprong nemen. Hij zag de scherpe tanden en de bloeddorst in zijn ogen. Het beest sprong en
Rolf stak zijn speer recht in de zachte buik van de wolf. De wolf stortte grauwend neer, het
bloed stroomde over de grond. Toen bewoog hij niet meer… Rolf werd helemaal warm van
trots. Hij had een wolf gedood. Een jongen van net negen! Hij was een grote wolvenjager!!!
Rolf greep de wolf vast draaide hem op zijn rug. Hij moest het beest terug naar het dorp
slepen. Als hij dat ooit nog zou vinden tenminste. Zijn stamgenoten zouden zo trots zijn! Hij
mocht vanf nu vast mee op jacht.
Maar wat hoorde hij? Ieeew, ieeeeewwww…. Een zacht gepiep… dat klonk niet als nog een
gevaarlijke wolf… Rolf liep in de richting van het geluid. Het kwam uit een holle boomstam.
Voorzichtig kwam hij dichterbij… O nee, het waren twee kleine wolvenjongen! Puppies nog.
Het duurde even voor het tot Rolf door drong. Hij had geen gevaarlijke wolf gedood… maar
een moederwolf die haar jongen wilde beschermen. Dat was verschrikkelijk! Als je een
moeder doodt, dood je ook Moeder Natuur. Rolf keek naar de wriemelende puppies. Ze
zagen er niet eng uit. Eerder lief. Hij stak zijn hand uit en aaide een van de diertjes. Het zoog
aan zijn vinger. Dat kriebelde een beetje. Rolf dacht na. Wat kon hij doen, nu hij de moe-
der al gedood had? Hoe kon hij het goedmaken? Hij pakte de puppies op en hield ze in zijn
armen. Als je een moeder doodt, moet je zelf moeder worden. En zo werd Rolf moederwolf
voor de twee hongerige puppies.
Het was inmiddels avond en donker. Rolf klom in de holle boomstam en ging naast de
naast de kleintjes liggen. Ze kropen tegen hem aan. Rolf deed zijn ogen dicht, maar hij kon
niet slapen. Wat moest hij doen? Hoe moet je een wolvenmoeder zijn? Zou hij ooit nog
thuiskomen? De puppies en likten Rolf zijn handen, alsof ze hem wilden troosten. Dat had
hij niet verdiend. Hij had hun moeder gedood. Maar weten puppies veel?
Toen de zon opkwam, ging Rolf op jacht. Het lukte niet echt: een sneeuwhaas wist te
ontkomen’, een konijn ook, zelfs een mol kon hij niet vangen. Alleen kikkers, dat lukte wel.
Rolf keerde terug bij de holle boom met vijf dode kikkers. De puppies hadden nog geen
tanden, dus Rolf moest alles voorkauwen. En een vuur had hij ook al niet. Alles moest rauw
opgegeten worden… voor de wolvenpups was dat prima. Maar Rolf kreeg er pijn in z’n buik
van.
Dagen werden weken, weken werden maanden. Rolf vond de weg naar zijn dorp niet terug,
en leefde nog altijd alleen in het bos. Hij bouwde een hut, en hij kon steeds beter jagen. Hij
vond vuurstenen en leerde zichzelf hoe hij vuur moest maken.. en nog steeds waren de wol-
ven bij hem. Op een dag wilden de wolvenjongen mee op jacht. Rolf vond het maar niks.
Kinderen mee op jacht! Die waren veel te onrustig, ze zouden niets vangen. Maar de
wolven bleken heel goede speurneuzen. Met hun neus op de grond volgden ze het spoor
van de sneeuwhazen. Met hun sterke poten groeven ze konijnen uit hun holen. ’s Avonds
zat Rolf bij het kampvuur en knabbelde aan een geroosterde konijnenbout, met de twee
wolven aan zijn voeten. De dieren werden steeds groter. Hij gaf ze namen: Igor en Boris.
Zijn wolvenkinderen. De kinderen van Rolf de Wolvenjongen!
Het werd winter en het ging sneeuwen. Op een dag vond Rolf voetsporen in het bos. Samen
met Igor en Boris volgde hij ze. Ze kwamen uit bij een dorp… Het dorp van zijn ouders?? Rolf
keek over het hek. Ook de wolven keken mee: links van hem Igor en rechts Boris, op twee
poten. En daar, midden in het dorp, stond Jochem de Jager te praten met Rolfs zusje,
zijn moeder en’ zijn vader. Zo hard hij kon riep Rolf: Vader, moeder… IK BEN THUIS!
Zijn ouders schrokken zich wild … Hun jongen stond daar met links en rechts van hem twee
gevaarlijke wolven. Dat moest wel hekserij zijn. Rolf was zeker dood. Een jongen van negen
kon toch niet overleven in het bos? En dan nu met die wolven, spoken, geesten, het kwaad!
Gewapend met hun speren renden de jagers van het dorp op Rolf af.
Rolf legde zijn speer op de grond en hield zijn handen boven zijn hoofd. ‘Doe me niets!’
riep hij, ‘ik ben het echt, ik kan het bewijzen!’ Hij begon een lied te zingen, dat alleen de
dorpelingen kenden:
En de kop van de kat was jarig
En de pootjes vierden feest
Het staartje mocht niet meedoen
Want het was pas ziek geweest…
De jagers begrepen dat het echt Rolf was. Ze legden hun speren op de grond en omhelsden
Rolf. Ook zijn ouders en zusje waren zo blij! Voor de wolven was iedereen nog wel een beetje bang. Maar die kwispelden wat en likten de handen van de jagers. De mensen raakten er snel aan gewend.
Rolf vertelde honderduit over zijn avonturen. En hij liet de dorpelingen zien hoe goed Igor
en Boris konden speuren, en hoe handig ze waren bij de jacht. Die hele winter had niemand
honger in het dorp. De wolvenkinderen Igor en Boris mochten blijven.
En als je straks in jouw dorp de buurvrouw tegenkomt met een pekinees of een poedel, dan
weet je nu dat deze beestjes verre nazaten zijn van Igor en Boris, de wolvenkinderen van
Oerkind Rolf.